De geschiedenis van de Westlandse kassen
Het Westland staat er vol mee, kassen! We vroegen aan Gustaaf van Gaalen, bedrijfsvoerder van het Westlands Museum, over de geschiedenis en de ontwikkeling van de glastuinbouw. Want hoe zijn de kassen die we van tegenwoordig kennen eigenlijk ontstaan?
Het ontstaan van kassen
Het Westland staat bekend om zijn kassen. Op de bebouwde dorpen na, zie je ze overal. Het lijkt dan net of die kassen er altijd hebben gestaan, maar toch is die geschiedenis maar zo’n 150 jaar oud. Tuinbouw, maar dan in de vorm van ‘vollegronds’ bestaat al wél langer. Al in de 16e eeuw werden grotere landbouwpercelen omgezet naar kleinere ‘warmoezerijen’. Allerlei groenten werden daarop geteeld, maar ook hardfruit zoals appels en peren, en zachtfruit. Anders dan in de rest van Nederland werden hier pachtcontracten voor 25 of 30 jaar afgesloten in plaats van de gebruikelijke 5 jaar. De fruitbomen hadden immers vele jaren nodig om tot vrucht te komen.
Drie gunstige factoren waar het Westland zich snel ontwikkelde als tuinbouwgebied
Die tuinbouw ontwikkelde zich in eerste instantie vooral in Wateringen, Poeldijk en Monster. De aanwezigheid van vaarwater naar de stad was daar een belangrijke reden van. Wegen waren in die tijd te slecht om de groenten en fruit goed te kunnen vervoeren. De rivier De Gantel en de in opdracht van Frederik Hendrik gegraven Nieuwe Vaart naar Den Haag vormden een prachtige vaarroute. Zodoende konden de tuinders binnen enkele uren op de Haagse markt zijn om hun waren te verkopen.
Het Westland ontwikkelde zich steeds meer tot tuinbouwgebied, waarbij drie gunstige factoren een rol speelden.
Allereerst is er dankzij de ligging aan zee een mild klimaat, met winters die niet zo koud zijn en zomers die juist weer niet zo heet zijn. Er kon dus vroeg gestart worden met de teelt en de kans op verbranding en verdroging in de zomer was ook beperkt.
Een tweede reden was de grond. Door vroegere overstromingen was het gebied een mooie mix van klei en zand, gunstig voor de teelt van gewassen.
De derde factor was de zon: in het zuidwesten van Nederland zijn de meest zonuren.
Er kleefde ook een nadeel van de ligging: de zoute zeewind die vaak ook stevig was. Om dat nadeel tegen te gaan werden vooral langs de kust veel bomensingels geplant, die de windkracht temperde. Voor die singels werden vooral elzen gebruikt.
Vanaf de jaren ’60 in de vorige eeuw groeide de tuinbouw fors, ook aan de meer oostelijke kant van het Westland. De Westlandse kassenbouwers werden experts en samen met de vele toeleveringsbedrijven zijn zij sindsdien wereldwijd actief met de bouw van deze kassen.
Van houten schutting naar de eerste voorlopers van de Westlandse kassen
In de 19e eeuw werd de druif een belangrijk product. Niet om wijn van te maken, maar om als tafeldruif op te eten. In eerste instantie stonden de ranken vaak tegen houten schuttingen, maar al snel werden ook fruitmuren gebouwd, meestal van ijsselsteentjes. De muren hadden als voordeel dat ze de zeewind volledig tegenhielden, en vooral dat de warmte van de zon erin werd opgeslagen, om ’s nachts weer uitgestraald te worden. Die extra warmte zorgde voor eerdere rijpheid en daarmee een hogere prijs.
Na 1850 kwam er steeds vaker ziekte in de druif. Men leerde dat dit minder werd als er een schietraam voor de druif, tégen de muur, werd gezet. Er ontstond dan een microklimaat onder het glas, wat ook nog eens een versnelling van de teelt gaf. Deze schietramen zijn te beschouwen als de eerste voorlopers van de Westlandse kassen.
Van lessenaar naar kopkas
Om de druivenplanten te kunnen bewerken moesten de schietramen steeds weggehaald en teruggezet worden. Door een vaste constructie te maken, waaronder de tuinder kon komen, was dat niet meer nodig. Zo ontstond de eerste muurkas: de ‘lessenaar’. Vernoemd naar de schoolbankjes die toentertijd ongeveer die vorm hadden. Een uitgebreidere vorm was de kopkas, waarbij de kas vanaf de muur nog één of twee glasplaten omhóóg ging. In de kopkas was meer ruimte op de grond, waar in het voorjaar nog mooi enkele groenten geteeld konden worden, zoals spinazie en bloemkool.
Van muurkas naar broeibakken
Een belangrijke stimulans voor de bouw van kassen was de uitvinding van een nieuw procedé om glas te maken, rond het jaar 1880. Hierdoor werd het mogelijk om grote ruiten te maken, en ging de prijs per m2 fors omlaag. Het maken van een muurkas werd daarmee voor menig tuinder betaalbaar. En ook werden er massaal broeibakken aangelegd, het zogenaamde ‘plat glas’. Vele soorten groenten konden hierin worden geteeld.
Het ontstaan van de kniekas
1891 was een belangrijk jaar voor de ontwikkeling van de Westlandse kassen. De Westlanders wisten dat er in Hoeilaart, vlak onder Brussel, een befaamd productiegebied voor de tafeldruif was. Twee Poeldijkse tuinders besloten daar een bezoekje te brengen, samen met de plaatselijke dorpssmid. Zij werden hartelijk ontvangen en kregen alle ins en outs te horen van de Belgen. Bovendien kochten zij enkele druivenplanten van een voor hen onbekend ras en gingen met al die kennis weer huiswaarts. Daar aangekomen begon de smid een aangepaste vorm van de druivenkas te maken: de kniekas. Deze kniekas werd vervolgens massaal gebouwd in het Westland, zowel in houtbouw als in staal. De serre was uitermate geschikt voor de druiventeelt, de belangrijkste Westlandse teelt tussen 1850 en 1950.
Het ontstaan van het warenhuis
Voor groenteteelt waren de serres minder geschikt; er was behoefte aan grotere ruimtes die bedekt waren door glas. En waar het liefst onder gewerkt kon worden. Zo ontstond het eerste warenhuis: een broeibak met hoge zijkanten. Die zijkanten werden al snel vermaakt tot vaste constructies. Over het algemeen waren de warenhuizen nog behoorlijk laag en moest je vaak gebukt erdoorheen lopen. Pas veel later leerde men dat er een stabieler binnenklimaat ontstaat als de kas een stuk hoger wordt gemaakt.
Het dek (dak) van het warenhuis bestond aanvankelijk uit eenruiters (houten lijsten van ongeveer 1,50 x 0,70 meter). Die werden er bij heet weer afgehaald en ook in de winter als er geen teelten stonden. Dan kon de grond ‘schoongespoeld’ worden. In Venlo (Limburg) kwamen tuinders erachter dat dat schoonspoelen niet per sé hoefde. Daar werd de dek vermaakt tot een vaste constructie met enkele ramen die dan open konden worden gedaan. Door die vinding heet dat type kas de ‘Venlo-kas’. De Venlo-kas is daarna ook in het Westland toegepast en na de oorlog werd vrijwel het gehele Westland gevuld met dit soort kassen. Zij kennen een vaste maatvoering van 3.20 brede kappen. Alleen bij de sierteelt (toen vooral in Aalsmeer) kwam je bredere kappen tegen (6,40 en 9,60 meter).
Alle kastypes eens bewonderen?
Wil je deze geschiedenis van de Westlandse tuinbouw eens van dichtbij bewonderen? Breng dan een bezoek aan het Westlands Museum in Honselersdijk, waarin alle genoemde kastypes zijn te zien de historische tuin. Een aanrader voor jong en ouder!